De afgelopen jaren kwam ik regelmatig bij mijn oom, een jongere broer van mijn vader. Een man van negenentachtig jaar. Sinds vijf jaar weduwnaar, geen kinderen. Niet de gemakkelijkste man meer, dus dan wordt het van lieverlee stil om je heen.
Met het verstrijken van de jaren, werden de gesprekken in de aanleunwoning steeds moeizamer. Toch zorgde een handje vol neven en nichten dat er regelmatig bezoek was. Oom ervaarde dat anders: “ik zie nooit iemand”.
De maaltijden in het huis waren veel te duur, voor de hoeveelheid die hij at. De wijkverpleegster moest van zijn steunkousen afblijven en men hoefde ook geen vrijwilliger op hem af te sturen voor afleiding want hij was niet van plan om vrijwilligers bezig te houden. Daar zochten ze maar een ander voor.
Nadat ie op straat was “gevonden” was ie letterlijk en figuurlijk, volledig de weg kwijt. Er was niets meer over van die ondernemer met een extreme passie voor bloemen. De dagen in het verpleeghuis bracht ie door in onbereikbare stilte. Zo breekbaar.
De afgelopen week zette ik wat herinnering op papier. Herinneringen aan mijn oom. Een soort column, maar toch anders. Het schrijven ging me gemakkelijk af maar ik zou nu ook vóórdragen. Lezen uit eigen werk zogezegd.
Spreken, in een serene ambiance met toehoorders. Omlijst door zorgvuldig gekozen muziek. Van achter een spreekgestoelte met microfoon en een immense kandelaar met brandende kaarsen.
Bij een kist, bedekt met bloemen.
Oom en ik hadden blijkbaar meer gemeen dan ik dacht.
Zo breekbaar.